Tuinaannemer Frederik Houssin uit Otegem richt zich al jaren op het ontwerp en de aanleg van ecologische tuinen. Omdat er meer en meer vragen komen vanuit de sector werkt hij met Leon Brabers (Biotoop, Lommel) aan een opleiding voor tuinaannemers, onder de naam ‘Ministerie voor Natuur’. Ze bundelen daarvoor hun krachten met opleidingscentrum Inverde. In het voorjaar van 2026 plannen ze om samen met Inverde een opleiding te lanceren, waarin tuinaannemers zullen leren hoe ze ecologische tuinen kunnen aanleggen en beheren.
Frederik Houssin: ‘De details zijn nog niet rond, maar er zal alvast een uitgebreide uitleg komen over waaraan een ecologische tuin moet voldoen, waarom biodiversiteit levensnoodzakelijk is en welke planten daarvoor in aanmerking komen. Daarnaast gaat er zeker voldoende aandacht naar poelen en vijvers en de manier waarop je ze aanlegt. De bodem is een ander punt dat volop aan bod zal komen. We hebben ook een deel over verwilderingsbollen (zie kader) en alles wat daarmee te maken heeft. Vervolgens komt de combinatie van verschillende tuinen met hagen en heggen, bomen, plantenborders enzovoort.’
Frederik: ‘Als het gaat over biodiversiteit zitten we in een crisis. Dat gaat niemand ontkennen. Het aantal planten en het type beplanting gaat zodanig snel achteruit dat insecten in gevaar komen. En die zijn op hun beurt dan weer nodig voor het voortbestaan van de planten. Het watergehalte in de bodem – en dan spreek ik op vlak van bomen – is nog zo een issue dat alle aandacht verdient. We gaan niet kunnen blijven werken met Portugese laurier en siergrassen. De oppervlakte aan tuinen in ons land is met 10% niet weinig en als we hier de biodiversiteit al iets kunnen verhogen, betekent dat een grote stap voorwaarts voor ons ecosysteem. Uiteraard moeten we niet alle tuinen ecologisch willen maken: een combinatie van de twee – traditioneel en ecologisch – zou al een wereld van verschil maken. Hoe verder je immers afstapt van je natuurlijke lokale planten, hoe minder dieren en insecten hierop kunnen overleven. Neem als voorbeeld de gekweekte tulpen: qua zicht en kleuren is dat fantastisch, maar naar insecten toe hebben ze geen waarde en bovendien zijn ze heel gevoelig voor schimmels en plagen.’
Frederik: ‘’Allereerst die tuinaannemers die in ecologische tuinaanleg geïnteresseerd zijn en beseffen dat ze onvoldoende kennis hebben over hoe ze het op een goede manier moeten gaan doen. Daarnaast mikken we op de klassieke tuinaannemer die hier extra omzet in ziet of een uitbreiding van zijn klantenportefeuille. We gaan ervan uit dat hoe meer (goed ontworpen) ecologische tuinen er komen, hoe meer klanten en tuinaannemers geïnteresseerd zullen zijn om er zelf mee te beginnen. Wat we belangrijk vinden, is dat ze het op de juiste manier doen. Tot slot verwacht ik ook medewerkers van grotere tuinaannemingsbedrijven. Voor hen is dit een mooie aanvulling op hun aanbod.’
Frederik: ‘Dat kan ik mij wel voorstellen. En voor een deel klopt dat wel: een vierkante meter ecologische tuin levert bij de aanleg minder omzet op dan dezelfde oppervlakte in een klassieke tuin. We werken met zo weinig mogelijk verharding, ook verlichting en boordstenen vallen grotendeels weg … Maar een ecologische tuin is dan weer sneller aangelegd en er kunnen dus meer tuinen op een jaar worden afgewerkt. Naar beheer en onderhoud toe gaat er op langere termijn zeker niet minder werk zijn. Bijvoorbeeld: in plaats van te kiezen voor een haag die je ieder jaar moet scheren, ga je nu voor een heg die wel mag uitgroeien en die je alle vijf jaar fors kunt uitdunnen. Dat gaat meer werk zijn per keer. Je blijft ook nog altijd dezelfde machines nodig hebben. De hoeveelheid werk zal niet minder zijn, maar ze zal verdeeld liggen over andere werkzaamheden. En ja, zoals eerder gezegd hoeft niet de hele tuin ecologisch te worden aangelegd. Wie bijvoorbeeld afgeboorde perkjes wilt, kan daar nog voor kiezen hé. Afhankelijk van het soort ecologische tuin gaan er dan meer plantjes kunnen worden verkocht. Meer planten en minder boordstenen, daar komt het op neer. Bij een belangrijk aantal tuinaannemers vormen de aanleg van de verharding en de betonwerken errond het visitekaartje. Dat, aangevuld met een aangelegd gazon en wat beplanting, geeft een resultaat dat direct zichtbaar is. Klanten en tuinaannemers die voor een ecologische tuin kiezen, kijken anders naar een tuin. Daar is het resultaat van de samenhang tussen de planten pas zichtbaar na enkele jaren. Hoewel je met bloembollen en bloemenweiden al heel snel mooi visueel resultaat kunt halen.’
Frederik: ‘Mijn collega Leon Brabers van Biotoop in Lommel ontwerpt vooral voor een aantal tuinaannemers uit zijn streek en hij had al eerder het idee opgevat om opleidingen voor deze mensen te organiseren. Omdat de mensen van Inverde ook plannen had om een aanbod voor tuinaannemers te ontwikkelen, hebben we met hen rond de tafel gezeten om te kijken of we onze krachten konden bundelen. Dat heeft geleid tot een concrete samenwerking. De combinatie van de diepgaande natuurkennis van de experts bij Inverde en onze stevige praktijkervaring vormt de basis voor een zeer toegankelijke opleiding voor tuinaannemers. De insteek: hoe kan je een ecologische tuin aanleggen en beheren? Momenteel zijn we deze meerdaagse opleiding aan het uitwerken. We verwachten in het voorjaar van 2026 ermee te kunnen starten.’
‘De ervaring leert dat de cursisten elkaar tijdens de opleiding beter leren kennen en er vanzelf een netwerk ontstaat waarin ze onderling gaan samenwerken. Een beetje zoals dat bij de boomverzorgers het geval is. Die bomen binden hen. Het is onze hoop dat het aspect ecologische tuinen ook een bindmiddel tussen een aantal tuinaanleggers moge worden.’
Ministerie voor Natuur
Het Ministerie voor Natuur wil als vzw maximaal bijdragen aan het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen in (bedrijfs)tuinen en stedelijk groen. Dit doet het door in de ontwerpen resoluut te kiezen voor natuurlijke en streekeigen beplanting. Het houdt rekening met de bodem, omgeving en reeds aanwezige fauna en flora. Het Ministerie voor Natuur verzorgt het ontwerp, de aanleg en het beheer van ecologische projecten.
Bij het ontwerpen van deze tuinen staan ook duurzaamheid en milieubewustzijn centraal. De ontwerpen integreren vaak wateropvangsystemen, zoals poelen met uitgekiende bodemprofielen en functionele waterplanten of wadi’s, waardoor de tuin een regenwaterreservoir wordt.
Het Ministerie voor Natuur gelooft in het creëren van een tuin als een levensruimte, niet alleen voor mensen maar voor alle levende wezens. Dat biedt schuil- en voedselplaatsen voor dieren, en moedigt biodiversiteit aan door te streven naar een rijke variëteit aan planten en dieren in de tuin. Dit alles maakt deel uit van de missie om de tuin niet alleen te zien als een verlengstuk van het huis, maar als een geïntegreerd en evenwichtig onderdeel van het natuurlijke landschap.
Verwilderingsbollen in de ecologische tuin
Frederik: ‘Om te beginnen heb je de klassieke bloembollen en dan de verwilderingsbollen. De eerste soort omvat in grote lijnen wat je in de tuincentra vindt. Deze bollen worden gekweekt met een bepaald doel: kleur, vulling van de bloem enzovoort. De tweede soort zijn bollen die in de natuur voorkomen. Die kunnen zowel lokaal, Europees als exotisch zijn. De meeste verwilderingsbloembollen plant je in het najaar en bloeien in het voorjaar. Dan heb je nog de zomerbloeiers die je na de winter plant. Meestal overwinteren die niet waardoor ze dus ook niet gaan verwilderen. Verwilderingsbollen blijven gewoon in de grond zitten. Echt verwilderen gaan ze maar zelden doen. Welke bol een verwilderingsbol en welke een traditionele is, kun je terugvinden. Daar bestaan lijsten van.’
Zogenaamde stinzenplanten (zie kader) maken onlosmakelijk deel uit van een ecologische tuin. Deze planten slaan hun voedsel op in de wortel, bol of knol. Dat maakt dat we ze ook als verwilderingsbollen beschouwen.
Veel geduld en goede omstandigheden zijn nodig
Frederik: ‘Als verwilderingsbollen effectief verwilderen, is dat een combinatie van goede omstandigheden waarin die bol kan gedijen en zich kan gaan vermeerderen via bollen, zaad of uitlopers. Maar in de praktijk zijn die omstandigheden er meestal niet. Veel van de verwilderingsbollen komen eigenlijk uit Zuid-Europa. Die komen dan bij ons in de stinzenmilieus terecht of in bepaalde types bossen met andere omstandigheden. In het ene geval verwilderen ze gemakkelijk en in het andere geval gewoon niet. Bij vochtige en voedselrijke omgevingen en onder de beschutting van bomen kunnen de omstandigheden zodanig gunstig zijn dat ze zich gaan vermeerderen, bijvoorbeeld in het geval van sneeuwklokjes. Maar wanneer je dezelfde bollen hier op goed geluk in je gazon gaat planten, dan wordt dat niks. De meeste verwilderingsbollen zijn bollen die gewoon standhouden. Een krokus maakt bijvoorbeeld een bolletje aan de zijkant waardoor je in plaats van één krokus een tros krokussen krijgt. Maar veel verder dan dat zal het niet komen. Er bestaan enkele variëteiten van krokussen die wel kunnen vermeerderen, maar dan moet je goede omstandigheden creëren en je maaibeurten hierop afstemmen zodat het uitzaaien vlot kan gaan.’
Frederik: ‘Kijk allereerst naar de streek om te weten welke natuureigen bloemen er groeien. We zitten hier nu in de Vlaamse Ardennen en dan vallen de hyacinten op die hier in die oude bossen groeien, maar ook bosanemoontjes, daslook, salomonszegel en dat soort planten. Daarmee kun je dan niet verkeerd doen. Weet dat bloembollen het vrij lang kunnen uithouden, puur op reserve. Elk jaar, als ze geen bloemen maken, maken ze wel blad om hun reserves op te slaan. Ze kunnen echt tientallen jaren onder de grond zitten wachten tot de omstandigheden gunstig zijn om uit te komen. Stel dat je hier een bol plant onder mindere omstandigheden, dan gaat die het eerste en tweede jaar bloeien en erna misschien twintig jaar gewoon wat blad maken tot de omstandigheden beter zijn. De plant haalt de voedingsstoffen uit de lucht en slaat ze op in de bol om dan het volgende jaar weer blad te maken.’ ‘Ten tweede: kijk naar de omstandigheden van je bodem en kijk in het stinzenassortiment of de bollen geschikt zijn voor kalk- en steenrijke bodems of voor vochtige, humusrijke bodems. Een kievitsbloem bijvoorbeeld kan nog meer water verdragen dan sneeuwklokjes. Weet dat bloembollen bijna altijd op reserves teren als ze onder ongunstige omstandigheden moeten groeien. Als je de omstandigheden niet verbetert, dan is de kans groot dat de bollen er toch de brui aan geven na enkele jaren van bloei.’
Frederik: ‘Niet noodzakelijk. Er zijn ook veel bloembollen die het onder zeer schrale omstandigheden heel goed kunnen doen. Krokus, botanische tulpjes, muscari en iris of de inheemse (in de Ardennen) allium sphaerocephalon. Een beetje een atypische is grote en kleine graslelie (anthericum, wortelstok), die ook goed gedijt op schrale bodem. Als je echt ook de meer veeleisende bollen wilt aanplanten, dan kun je lagen compost en zand inbrengen, maar of dat altijd gaat werken, betwijfel ik. Als er ergens een boom staat dan weet je dat daar op termijn meer blad gaat vallen en je dus een humusrijke laag krijgt. Daar zou je dan het proces kunnen versnellen door de humuslaag te verbeteren. Maar de typische stinzenplanten staan graag kalkrijk, bijvoorbeeld op een mengsel van steenpuin en aarde.’ ‘Een vuistregel is om twee keer de diepte van je bol te planten. Er zijn zelfs bollen die hun eigen diepte zoeken. Bloembollen draaien zich ook hé. Als je ze omgekeerd plant en je zou jaren later gaan kijken dan zie je dat. Ook als je machinaal plant, hoef je je geen zorgen te maken dat de bol omgekeerd zou zitten.’
Wat zijn stinzenplanten?
Een stinzenplant, stinsenplant of stinsplant komt specifiek voor in boerenhoven, pastorietuinen en dergelijke. Het gaat veelal om ingevoerde sierplanten die zich konden handhaven of die verwilderd zijn. Hun natuurlijke verspreidingsgebied ligt meestal veel zuidelijker. De benaming verwijst naar stinsen wat afkomstig is van het Friese woord stins, dat stenen huis betekent. Er wordt een versterkt en met stenen gebouwd huis mee bedoeld. Dit waren in die tijd de woningen van adellijke of aanzienlijke heren met veel landgoederen.
Kenmerken
‘Stinzenplanten zijn in de regel voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen.’ ‘Deze planten zijn tot meer dan 300 jaar geleden vanuit het buitenland aangevoerd en aangeplant om te verwilderen.’ Een andere categorie zijn de Nederlandse stinzenplanten die van nature niet in Nederland voorkomen maar uit een van de buurlanden komen. Voorbeelden hiervan zijn de holwortel en de winterakoniet. Deze soorten verwilderen gemakkelijk in het stinzenmilieu. De laatste categorie zijn de exotische stinzenplanten. Een voorbeeld hiervan is de keizerskroon die oorspronkelijk uit Azië komt. Deze plant handhaaft zich wel in het stinzenmilieu, maar verspreidt zich niet verder.
Sommige stinzenplanten, zoals het sneeuwklokje en het lenteklokje, worden al vanaf de late middeleeuwen gekweekt. Het aanplanten van stinzenplanten kreeg aan het eind van de achttiende eeuw een grote impuls door de opkomst van de Engelse tuin waarin er planten werden uitgezet om te verwilderen. Deze kwamen vaak uit Midden- en Zuid- Europa. Om de planten te laten groeien, voegde men veel kalkrijk puin toe.