Maaitijdstip: belangrijk voor planten én insecten

19 augustus 2024
Peter Menten - info Andreas Demey
Wim Massart en Andreas Demey

Vorig jaar brachten we een artikel over het niet-maaien van grasvelden met de bedoeling om bloemen en kruiden de kans te geven zich vrij te ontwikkelen en uit te zaaien. Het bermdecreet, dat onder meer bepaalt dat er pas vanaf 15 juni gemaaid mag worden, streeft een soortgelijk doel na: door minder te maaien meer […]

Vorig jaar brachten we een artikel over het niet-maaien van grasvelden met de bedoeling om bloemen en kruiden de kans te geven zich vrij te ontwikkelen en uit te zaaien. Het bermdecreet, dat onder meer bepaalt dat er pas vanaf 15 juni gemaaid mag worden, streeft een soortgelijk doel na: door minder te maaien meer bloemen- en kleurenrijkdom in de grasbermen en op de hooiweide genereren.

Maaitijdstippen van grasland en bermen

Bij het bermbesluit wordt de maaidatum van 15 juni als richtlijn naar voor geschoven. Pas vanaf die dag kan er (behoudens eerdere uitzonderingen) worden gemaaid. Dit besluit is er gekomen vanuit natuuroverwegingen. De volgende maaibeurt zou dan voor einde september zijn. Twee keer maaien is vanuit natuurstandpunt (fauna én flora) ideaal voor de bermen en ook voor de graslanden in natuurgebieden.

Die regel gaat niet altijd op voor bemeste graslanden. De meeste graslanden in natuurbeheer zijn destijds zwaar bemest geweest door landbouwgebruik, en diezelfde grond wordt als teelaarde gebruikt in tuinen en openbaar groen. Vooral de fosfaten blijven nog decennialang in de bodem doorwerken. Dat zorgt voor een veel hogere grasproductie, en de combinatie met droge, hete zomers en natte, zachte winters maakt dat deze grassen een groot deel van de winter gewoon doorgroeien. Dat zorgt ervoor dat je al vroeg in het voorjaar met een forse grasproductie zit die alle licht wegneemt van de bloemen en kruiden die eronder staan en pas later in het seizoen in bloei komen. Uit onderzoek is gebleken dat je hier al vroeger zou moeten gaan maaien om de grasontwikkeling al af te remmen. Ideaal is een vroege maaibeurt in mei en daarna minstens zes tot tien weken wachten met maaien zodat je een nieuwe bloei krijgt. Dat geeft een uitgestelde bloei in de zomer op het moment dat al de andere graslanden net gemaaid zijn. Hierdoor krijg je een langere bloeiboog, wat goed is voor wilde bijen en andere bestuivers. De meest grasgedomineerde stukken kun je in mei maaien, terwijl je met bloemrijke stukken net wacht tot na de bloei en zaadzetting. Op die manier heb je na de gewone maaibeurt eind juni opnieuw een bloei van de stukken die je in mei al gemaaid hebt. Door te variëren in de maaidata kun je je bloei zelfs verlengen en ook de grasgedomineerde stukken bloemrijker maken.

Maaitijdstip: belangrijk voor planten én insecten

Het is voor bloemrijke graspercelen wel belangrijk dat de soorten die er staan ook zaden kunnen vormen en zich kunnen uitzaaien zonder dat ze opgezogen worden. Daarom worden deze weilanden met een trommelmaaier gemaaid, of nog beter: een maaibalk. Wat hier voor de zaden geldt, geldt eveneens voor de insectenpopulaties. Die hebben absoluut ongemaaide stukjes nodig doorheen heel het seizoen.

Sinusbeheer voor biodiversiteit van plant en dier

Een interessante maaitechniek is het sinusbeheer, een natuurlijke manier van maaien waarbij rekening wordt gehouden met de biodiversiteit van planten en dieren. Niet alles wordt in één keer weggemaaid waardoor er een gebied met veel variatie aan bloemen, planten en dieren ontstaat.

Je maait bijvoorbeeld niet tot aan de weidepaaltjes en doet een eerste maaibeurt ergens in mei, afgestemd op een goede ontwikkeling naar meer bloeirijk grasland. De vuistregel is de volgende: als je te laat maait, gaat de grasdominantie veel soorten bloemen onderdrukken. Als je te vroeg maait, gaan veel bloemen niet kunnen uitzaaien. Vandaar dat het maaien in grote golven – in sinussen dus – een mooi compromis is om het beste van de twee te combineren. Je krijgt dan stukken die (twee keer) niet gemaaid worden, de zogenaamde ruigten met veel laatbloeiende soorten kruiden. Vervolgens stukken die één keer gemaaid worden en stukken die twee keer aan de beurt komen. Als je van een rijk gevoede bodem vertrekt, dan kun je best eerst vroeg maaien met drie maaibeurten (mei, juli/augustus en september/oktober) om een gunstige ontwikkeling op gang te brengen. Dat hou je een aantal jaren aan. Wanneer er zich dan een aantal soorten bloemen en kruiden gelijkmatig ontwikkelt over heel het terrein, volstaan twee maaibeurten en kan je beginnen te variëren: je maait een deel begin mei, een ander deel eind juni. Voor de winter maai je het volledige grasland, behalve een strook in de rand waar zich ruigtekruiden mogen ontwikkelen en waar vlinders overwinteren.

Ideale maaitijdstip om het kiemen te bevorderen

Om het ideale tijdstip om te maaien te kennen, leg je de steel van een borstel of schop horizontaal op het grasveld en je schuift die langs het maaiveld tussen het gras door. Als je er dan van boven op kijkt, en je ziet hem niet of nauwelijks liggen, dan is het tijd om te maaien. Dat betekent dat het gras te dik staat en kiemende zaden en kleine bloemplantjes onvoldoende licht krijgen. Er zijn twee barrières die plantensoorten moeten overwinnen om succesvol in grasland te kunnen gedijen: ze moeten zaad kunnen zetten (dus voldoende tijd tussen de maaibeurten) en het zaadje moet op een plaats in de bodem terechtkomen waar het kan kiemen. In een zwaar bemeste gazon zijn eigenlijk geen kiemplekken aanwezig, tenzij hier of daar een molshoop. In een niet- bemeste gazon vallen gaten in de grasmat en komen wel kiemplekjes voor. Tussen het kiemen, het in bloei komen en het zaadzetten moeten de plantjes ook de concurrentie aankunnen met de andere soorten, voornamelijk de grassen.

Veel bloemen kiemen in het najaar, overleven de winter ondergronds en groeien in het voorjaar verder uit tot een volwassen plant. Op dat moment worden hun overlevingskansen bedreigd door fors groeiende grassen. Vandaar het belang van een tijdige maaibeurt. En de stap erna is dat ze zaad moeten kunnen zetten voor de volgende generatie. Veel soorten verspreiden zich ook vegetatief. De meeste zaden kiemen tussen drie en tien weken nadat het zaadje op een kiemgunstig plekje is gevallen. Kiemgunstig betekent dat er voldoende licht en vocht aanwezig zijn van ergens in juni tot begin oktober. De hoofdperiode om te kiemen is het vochtige najaar. De meeste zaden kiemen in september. Maar sommige uitzonderingen hebben eerst een koudeperiode nodig vooraleer ze kunnen kiemen.

Wanneer je een bloemenweide inzaait, gebruik je best een mengsel met doorlevende soorten – net zoals de meeste soorten in natuurgrasland. De doorlevende planten gaan in het eerste jaar traag groeien, maar vanaf het tweede jaar gaan die massaal in bloei komen. Om te vermijden dat onkruiden en grassen gaan domineren, maai je het eerste jaar best drie keer (mei, juli/augusts en september/oktober). In veel bloemenweidemengsels zitten ook eenjarige bloemen zoals klaproos en korenbloem, die niet opnieuw opschieten na het maaien. Laat je die het eerste jaar in bloei komen, is het resultaat het jaar nadien vaak net minder bloemrijk.

Dat is ook de grote moeilijkheid voor lokale besturen: ze hebben een plekje ingezaaid met een bloemenweide en de mensen verwachten snel resultaat. Het jaar nadien zijn de eenjarige bloemen weg, en wordt geoordeeld dat het inzaaien mislukt is. Bij het inzaaien van een doorlevend bloemenweidemengsel zet je het eerste jaar best niet in op bloei. Heb een jaar geduld en je gaat het volgende jaar een mooi resultaat hebben. Het extra voordeel van die methode is dat je alle eenjarige onkruiden daarmee ook wegwerkt. Een alternatief is het onkruid enkele keren te schoffelen voor je inzaait.

Wat is onkruid?

‘Ongewenste kruiden’ zijn voor iedereen en in iedere situatie anders. In een bloemenweide ben je iets minder tolerant naar kruid toe dan in een wegberm omdat het visuele aspect sterk meespeelt. Lastige wortelonkruiden zoals bijvoorbeeld ridderzuring kun je dan best wel verwijderen, want het duurt zo lang eer die op een natuurlijke wijze vanzelf verminderen. Bovendien geven ze een slordig beeld aan een bloemenweide. Voor het aanleggen van een bloemenweide vertrek je best van een bodem die arm is aan voedingsstoffen. Met plaggen kun je de bovenste organische laag weghalen, maar als het voormalige landbouwgrond is, dan zit er nog een minder organische maar fosfaatrijke laag daaronder. Wil je echt een natuurweide dan kun je dit oplossen door bijvoorbeeld met de voedselrijke laag een heuvel te leggen en zo de armere laag boven te halen.

Compost als startlaag na verharding

Arm aan nutriënten en arm aan organisch materiaal, daar zit nog een conflict tussen. Nutriënten zoals bijvoorbeeld fosfaten die wil je niet, maar een laagje organisch materiaal is soms nodig om de zaden te kunnen laten kiemen. Op een vochtige zandleem- of leembodem maakt het kiemen al meer kans dan op droog zand. Vertrek je van puur minerale ondergrond dan kun je één of twee centimeter uitgewerkte groencompost oppervlakkig inwerken. Geen GFT-compost, want die is te reactief. Eén centimeter compost komt ongeveer overeen met zeven jaar geen maaisel afvoeren. Overdaad schaadt dus, want dan gaan grassen weer sneller domineren. Compost beschouwen we als circulair materiaal.

Datzelfde principe van een dun laagje compost op een ondergrond werkt ook goed bij ontharding bijvoorbeeld. Voor een bloemenweide is het zelfs niet nodig om heel de bodemlaag te vervangen. Integendeel: gewoon twee centimeter groencompost rechtstreeks op het losgewerkte puin, en daar een bloemenweidemengsel voor kalkrijke bodem op uitzaaien (bij voorkeur in het najaar) geeft een heel fleurig resultaat vanaf het tweede jaar. Bovendien houdt het erg lang stand. Op een volledige ‘rijke’ teeltlaag ga je jaar na jaar meer bloemen van je bloemenweide verliezen. Door te werken met (niet te veel!) groencompost op een schrale ondergrond ga je de veelheid van bloemen zien toenemen. Het komt trager op gang, maar na tien jaar zijn deze weides nog ongelooflijk soortenrijk. De groei is minder snel, maar de bloei is spectaculair. De enige voorwaarde is dat de bodem voldoende vochthoudend is. Op puin of zandgrond kan het helpen om een beetje kleimineralen zoals bentoniet of wat leemgrond toe te voegen.

Technieken om die deze fosfaten versneld uit de bodem te halen

Er is onderzoek gedaan naar het uitmijnen van de fosfor (fytomining) met planten in voormalige landbouwgrond. Het principe is dat je door het toedienen van stikstof en kalium (kunstmest dus) de grasproductie hoog houdt, zodat er maximaal fosfor uit de bodem onttrokken wordt. In principe zien we dat het tempo verdubbeld kan worden tegenover met klassiek maaibeheer. Een stikstofbemesting kan ook vervangen worden door bijvoorbeeld grasklaver die stikstof uit de lucht fixeert. Op zich staat deze techniek nog in de kinderschoenen. Het is een proces van lange adem en bovendien gaat het uithalen van de laatste beetjes fosfor hoe langer hoe moeizamer. Als we het uitdrukken in mg/kg Olsen-fosfor – dat is een maat voor plantenbeschikbaar fosfor die bij natuurherstel veel gebruikt wordt – is in een typische landbouwbodem meer dan 50 tot zelfs meer dan 100 mg/kg Olsen-P aanwezig, terwijl we voor kwalitatieve natuur onder de 10 tot 20 zouden moeten geraken. We vinden zelfs nog bemesting van 2.000 jaar geleden terug in onze bodems.

Maaien en opvangen

Maaien zonder opvang is enkel aangewezen voor onderhoudsbeheer op moeilijk bereikbare plekken. Op die plekken wordt ook niet ingezet op natuurontwikkeling, enkel op het tegengaan van verbossing. Alle graslanden en bermen waar je enige natuurontwikkeling wil creëren, moet je maaien met afvoer. Voor een bloemrijk gazon hangt het af van de bodem. Als dat een plek is waar het gras traag groeit, dan kun je dat ook mulchen. Op voedselrijke bodem voer je best af.

Dan heb je nog het maaien met afzuig in één werkgang. Daar worden de zaden en insecten (90% van alle beestjes volgens onderzoek) mee opgezogen. Bij een trommelmaaier is dat maar 30% en bij een maaibalk 5%. Natuurlijk wordt bij het opruimen van het gedroogde gras een deel van de beestjes alsnog mee afgevoerd, dus maaibeheer is altijd desastreus voor insecten. Afhankelijk van de situatie kun je dan een deel maaien en een deel ongemaaid laten en bij de volgende ronde dan wisselen. Een ecomaaier is een innovatie die in één werkgang toch minder beestjes beschadigd, maar ook daar wordt een deel van de insecten mee afgevoerd met het gemaaide gras. Een maaibalk zou nog beter zijn, maar het maaien gaat dan traag en het geheel is breukgevoeliger. Bovendien moet alle materiaal nog in een tweede werkgang opgeruimd worden.

Back to the roots

In het historische landbouwlandschap, voordat er kunstmest was, waren de hooilanden de motor van de productiviteit van onze akkers. Je had hooi nodig voor de beesten en dierlijke mest voor de akker. Die hooilanden werden toen beheerd voor maximale productie. Men deed er alles aan om die productie op peil te houden: spelen met het waterpeil zodat er in de zomer voldoende vocht was, en vaak genoeg maaien om de productie maximaal te houden. Dat had tot gevolg dat er een beheer werd gevoerd dat voor een ongelooflijke soortenrijkdom zorgde. Intensieve landbouw en landschap gingen toen hand in hand. De kans is groot dat er een periode zal aanbreken dat dit voor een deel terugkomt, al dan niet vanuit economische overwegingen.

Andreas Demey

We hadden over deze materie een gesprek met Andreas Demey, die zeven jaar lang beleidsmedewerker groenbeheer en -ontwikkeling aan de stad Gent was en sinds vorig jaar de taak van expert en lesgever natuurontwikkeling bij Inverde waarneemt. In bijberoep werkt hij nog een dag in de week voor Nature Tomorrow, een kenniscentrum over natuurherstel waar het onderzoekscentrum AgroFoodNature van HOGENT en het Labo Bos & Natuur van UGent samen hun schouders onder zetten. Terrein- en natuurbeheerders krijgen via Nature Tomorrow advies en opleidingen aangeboden rond natuurontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het herstel van biodiverse graslanden.

Andreas: ‘We merken dat er bij beheerders veel nood is aan kennis waarmee ze aan de slag kunnen om bij natuurontwikkeling goede resultaten te bekomen. Vaak zijn die in dienst van lokale besturen, het openbaar groen, en tot hen wil ik mij richten om deze kennis te verspreiden.’ §

 

Ook interessant voor jou