Het Ministerie voor Natuur

10 augustus 2023
Peter Menten
Peter Menten, Frederik Houssin et Herman Dierickx

Onder deze naam richtte tuinaannemer Frederik Houssin uit Zwevegem met enkele enthousiastelingen een vereniging op die tot doel heeft om de ecologische tuin in de wereld te zetten. Samen met Herman Dierickx uit Vilvoorde, lesgever bij Inverde, bemant hij het ‘Ministerie voor Natuur’.

Deze organisatie, die binnenkort een coöperatie wordt, wil aannemers, particulieren en bedrijven op weg helpen om hun tuin, een braakliggend stuk grond of een deel ervan op een biodiverse manier in te richten. Het gesprek opende voor ons toch een aantal nieuwe perspectieven en gaf het woord ‘duurzaam’ terug een geaarde betekenis.

‘Meer en betere natuur creëer en versterk je met het blauw-groene netwerk: water en vegetatie. De beste wapens in de strijd tegen de opwarming van onze steden en industriezones, waar het door het hitte-eilandeffect tot 4 graden warmer kan worden dan daarbuiten. Het verschil tussen een aangename 26 graden en een ongenadige 30 graden.’

Met deze omschrijving op hun site willen de initiatiefnemers openbare besturen, beheerders van groene zones, eigenaars van bedrijfsterreinen, particulieren en tuinaannemers informeren en met raad en daad bijstaan om hun perceel op een ecologische manier in te richten. Doel is de biodiversiteit herstellen in bedrijfstuinen, pluktuinen, bloemrijk grasland, (eetbare) bosranden en tijdelijke natuur.

Ecologie: samenwerking tussen plant, dier en bodemleven

Ecologie is een begrip dat te pas en te onpas gebruikt wordt en daardoor zijn ware betekenis verloren heeft. Een ecologische tuin draait op circulariteit. Dat betekent dat alles wat ter plaatse is ter plaatse blijft en er niets van buitenaf wordt aangevoerd. In grote lijnen laat men de natuur haar werk doen en zoeken planten, dieren en bodemleven hun eigen evenwicht onder elkaar.

De aanleg van het terrein

  • Bij voorkeur zo ecologisch mogelijk, zonder al te veel compromissen.
  • Hou zoveel mogelijk rekening met een droger en grilliger dan ‘normaal’ klimaat.
  • Streef verscheidenheid en diversiteit na.
  • De aanleg hoeft niet in één keer te gebeuren: plant af en toe wat bij.
  • Beperk het aantal terreinwerktuigen tot een strikt minimum.

Het onderhoud

  • Streef naar absoluut nulbeheer en laat de aanwezige natuur zichzelf onderhouden. Afgestorven planten blijven dus gewoon staan, er is nooit sprake van een lente- of herfstopkuis.
  • Vermijd plastic en overmatig motorengebruik.
  • Probeer zo weinig mogelijk materiaal aan of af te voeren: alles is en blijft gewoon ter plaatse.

De bodem

  • De bestaande bodem is de basis van alles, in combinatie met de omgeving.
  • Zorg ervoor dat de bodem in evenwicht is vooraleer je begint te zaaien of te planten en betreed hem daarna zo min mogelijk.
  • De bodem van een siertuin moet niet bemest worden en pesticidegebruik is volledig uit den boze.
  • Geef de voorrang aan bodemverbeterende planten.
  • Zorg dat de bodem zo waterdoorlatend mogelijk is.

We gingen met Herman en Frederik een gesprek aan over enkele aspecten van ecologisch tuinieren en de mogelijkheden die zich hierbij aandienen voor openbare besturen en tuinaannemers.

GreenTechPower: ‘Op jullie site verwijzen jullie naar de bijen. Wat is hun plaats in dit concept?’

Herman Dierickx: ‘Bijen in onze contreien hebben te weinig voedsel, dat bovendien van lage kwaliteit is. Daardoor verzwakken ze en krijgen ze gemakkelijker ziektes. De hoofdoorzaak is dat er te weinig bloemen zijn. De bloeiboog, dat is de periode dat bloemen nectar dragen, is op de meeste plaatsen veel te kort. Een bijkomend probleem is het pesticidegebruik dat de bijen doet sterven of ze zwaar verzwakt en ze daardoor vatbaar maakt voor ziektes. In een bos kunnen bijen nauwelijks overleven wegens te lage temperaturen en gebrek aan licht. Bijen hebben vooral warm weer nodig.’

Frederik Houssin: ‘Je moet een onderscheid maken tussen honingbijen en wilde bijen, hé. Zelfs met een grote bloeiboog zal het voor honingbijen nooit voldoende zijn. Vaak zitten deze honingbijen te sterk geconcentreerd op een te beperkt gebied. Op plaatsen waar er niet voldoende voedsel is, gaan honingbijen en wilde bijen elkaar beconcurreren, verzwakken ze door te weinig eten en krijg je net wat je wilt bestrijden. Als er teveel bijen bij elkaar zitten zoals bijvoorbeeld in een bijenhotel, dan maak je een menukaart voor de vogels die er hun prooi al te gemakkelijk kunnen vinden. Je trekt bestrijders aan en je krijgt ziektes.

GTP: ‘Geen plastic gebruiken. Kunnen we daar omheen?’

Herman:‘ De plastic roosters waar parkings mee aangelegd worden, dat materiaal blijft in de grond zitten. Betonnen grasdallen zijn daarvoor een beter alternatief, afhankelijk van hoe ze gemaakt worden natuurlijk. Als de parking veel bereden wordt, is dit een betere

keuze. In de gaten van de grasdallen kunnen grassen en bloemen goed groeien, want de dallen houden de warmte lang vast en zijn goed waterdoorlaatbaar.’

GTP: ‘Wat zijn voor jullie bodemverbeterende planten?’

Herman: ‘De bodem moet doorlaatbaar zijn. Veel planten breken de bodem. Luzerne, smeerwortel en paardenbloem bijvoorbeeld zijn diepwortelende planten. Je kunt je bodemwerking sturen door ervoor te zorgen dat deze planten diep moeten wortelen. Smeerwortel gaat normaal tot 70 cm diep. Zet die een beetje onder druk (door droogte) en dan gaat die tot 4 meter diep. Bovendien is de bloeitijd van de smeerwortel zeer lang en zit hij vol met nectar van zeer hoge kwaliteit. Dit heeft te maken met het feit dat hij zo diep gaat zoeken naar mineralen. Met luzerne heb je net hetzelfde, die kan nog drogere omstandigheden aan en die wortels kunnen tot 5 meter diep gaan. Hetzelfde geldt voor de paardenbloemwortels: die kunnen mits wat stress tot 1 meter diep gaan. Het beste is een mengeling van deze zaden door elkaar zaaien. En als je die twee keer per jaar maait en het hooi eraf haalt, stimuleer je die plant om meer wortels te maken.’

GTP: ‘Dat is in tegenstelling met ‘maai-mei-niet’?’

Frederik: ‘Wij maaien twee keer per jaar: juni/juli en september/ oktober. Je hebt verschillende types grasland die op verschillende data gemaaid moeten worden. Als je praat over het typische gazon, dan gaan wij afhankelijk van het seizoen uit van alle drie tot vier weken maaien. Zo geef je de rest van de planten ook de kans om te groeien en zich uit te zaaien.’

GTP: ‘Hoe bouw je de planten op in functie van de bodembedekking?’

Herman: ‘Wij werken altijd met vier lagen. Een eerste laag tot 10 cm hoogte met bijvoorbeeld ganzerik. Persoonlijk gebruik ik geen bodembedekker omdat die veel regen tegenhoudt en dus een droge bodem achterlaat. Dat is net niet de bedoeling. In een tweede laag – bij mij dus van 10 tot 50 cm – gebruik ik bijvoorbeeld bosaardbei (10 tot 30 cm) die in arme grond kan gedijen en van oorsprong onder andere planten staat. Die mag niet in de volle schaduw staan, of te nat. Dan gaan we naar de hogere soorten – 60 tot 70 cm – met knoopkruid, margriet en dan de hogere soorten zoals koninginnenkruid en kaardenbol, en dan zit je al tot 1,5 meter. Als je die drie bij elkaar zet, heb je zeer veel vegetatie en komt het erop aan om te zorgen dat de regen die erop valt de bodem kan bereiken. Gezonde, wilde planten kunnen met heel weinig regen voort. Zelfs als je ze dicht bij elkaar zet, concurreren ze nog niet met elkaar. Integendeel: de kleine helpen de grote en omgekeerd. Deze drie lagen planten we tegelijkertijd.’

‘Bij de aanplant geven we geen water. Planten halen nog altijd voldoende vocht uit de lucht en uit de grond: het verdampt vanuit de grond en ze pakken dat op. Of ze gaan dieper met de wortels, op zoek naar water. We gaan ervan uit dat wanneer je plant het binnen de twee weken wel eens geregend moet hebben. En als de vooruitzichten daar niet op wijzen, dan planten we niet.’

GTP: ‘Waar koop je de planten en/of zaden?’

Herman: ‘Ecoflora in Halle of de Bloemerij in Laarne zijn enkele voorbeelden. Voor zaden heb je ook Ecosem in Chaumont-Gistoux en Cruydt-Hoeck in Nederland. Maar alle kwekers die zaden van gekende oorsprong verdelen, zijn goed. Bijvoorbeeld sommige mengsels van Advanta. Verder kweken wij zelf planten op vanuit zaad uit de wegberm.’

GTP: ‘Jullie raden aan om de noordenwind af te snijden. Waarom?’

Herman: ‘Dieren zorgen voor bodemverdichting. Je zou versteld staan van de impact van een (sportieve) hond op de bodemverdichting, vooral als de hond niet in proportie is met de grootte van je tuin. Honden zijn vleeseters: ze laten stikstof en fosfor achter. Kippen zorgen eveneens voor veel verdichting en ze eten al de ongewervelden op: net dat wat je tuin nu nodig heeft om de bodem te verluchten. Dus kippen bij voorkeur in een ren houden. Ganzen zijn qua bodemverdichting nog veel erger: dat zijn kilo’s uitwerpselen per vierkante meter, hé.’

GTP: ‘Welke zaden of planten voor welke bodem?’

Frederik: ‘Als je het jezelf gemakkelijk wil maken dan kies je voor planten die op jouw bodem gedijen. Het gaat vooral over de oerbodem die de planten nodig hebben. Bijvoorbeeld planten die voor een zandbodem geschikt zijn die moet je niet in klei gaan zetten. Ze worden op termijn ziek en trekken plagen aan.’

GTP: ‘Plagen in je tuin: hoe pak je deze aan?’

Herman: ‘Je kunt een klein eigen ecosysteem creëren in je eigen tuin waar alles min of meer in evenwicht is. Als je in een landbouwomgeving zit waar veel chemische middelen gebruikt worden, dan kun je door een degelijke haag al veel afschermen. Je kunt al veel voorkomen door de juiste planten in de goede bodem te zetten want anders zijn ze sowieso vatbaar voor alle plagen. Stel dat je in een systeem zit met een potentiële plaagsoort, dan is het belangrijk om net daar de natuurlijke bestrijder als plant te voorzien. Zet planten die helpers mee aantrekken om plagen te bestrijden. Planten als brandnetels zijn fantastisch want daar komen veel predatoren naartoe, die zich daar schuilhouden. Zij gaan geregeld naar de tuin om te kijken of er prooien zitten zoals bladluizen bijvoorbeeld. Die hoofdpredatoren van de bladluizen zitten graag in de bramen, in de distels, vlier … En van daaruit gaan die in geval van bijvoorbeeld bladluizen de aanval inzetten.’

Frederik: ‘Neem het voorbeeld van buxus in een tuin. Als die in de ene tuin ongezond staat en de plaag heeft en in de nabijgelegen tuin heel levendig staat, gaat deze laatste geen tot weinig last hebben van de buxusmot. Buxus hoort op schaduwrijke kalkgrondhellingen langsheen het water. En wij zetten dat knal in de zon en scheren het dan nog eens kapot ook. We creëren veel van onze problemen en ziektes bij planten zelf: mensen willen per se iets planten wat ze elders gezien hebben en dat verstoort het evenwicht dat er van nature is.’

GTP: ‘Waterpartijen?’

Herman: ‘Wij spreken dan van een poel en/of een wadi. Die moet je op een natuurlijke manier aanleggen zodat ze zelfzuiverend zijn door er de juiste planten in en de juiste moerasplanten rond te zetten. Deze partijen trekken natuurlijk heel divers dierenleven aan en veel predatoren voor de tuin zoals libellen.’

Kun je als tuinaannemer leven van de aanleg van ecologische tuinen?

Frederik: ‘Dat is een veelgehoorde, maar onterechte angst die veel tuinaannemers hebben. Je gaat zelfs meer tuinen kunnen doen omdat je bij de aanleg per tuin pakweg de helft tot een derde van de tijd nodig hebt in vergelijking met de aanleg van een klassieke tuin. Voor de tuinontwerper gaat het werk ook blijven want zelfs in een ecologische tuin moeten er esthetiek en de nodige vormen in zitten. Het is een specialiteit op zich want je moet ook andere planten en hun eigenheden leren kennen. Met onze vzw willen we nu net deze kennis verspreiden onder tuinaannemers en openbare besturen.’

Herman: ‘Ik kom veel mensen tegen in de lessen die ik geef via Inverde. Daarbij organiseren we dan één dag les per seizoen waarbij we opvolgen hoe die ingebrachte 230 soorten wilde planten zich gedragen doorheen het jaar in een klein tuintje van 75 m2 met een poel erbij. Hier wordt het belang van de bodem geleerd en hoe je aan de hand van vegetatie kunt inspelen om meer natuur te krijgen. De meeste studenten die we hebben, zijn aannemers. Tot eind vorig jaar hadden we 450 studenten waarvan ongeveer de helft tuinaannemers.’

‘De meeste professionelen kennen wel de cultuurplanten, maar het is belangrijk om al die soorten (wilde) planten te leren kennen. En daarbij de connectie tussen die wilde planten en de ongewervelden. Deze laatste zijn afhankelijk van de planten en vormen dus de basis van je ecologische piramide. Eerst dus het ondergrondse leven met schimmels, bacteriën enzoverder, dan de planten en dan de insecten. Dat zijn de drie lagen die bepalen wat er later allemaal op een terrein mogelijk is.’§

Ook interessant voor jou