Boomsoorten die de droogte goed kunnen verdragen zijn de toekomst. Langdurig onderzoek bevestigt immers keer op keer dat de combinatie van warmte en langdurige droogte onze bossen aantast en een sterke impact op de boomgroei heeft. In Oostenrijk wordt al tientallen jaren onderzoek gedaan naar de invloed van de droogte op bossen en dus indirect ook op het klimaat.
Lange droge periodes hebben ook in vochtige bossen zoals bij ons hun invloed op de groei van de bomen en hun vermogen omkoolstof te binden. Zelfs al valt er in de droogtejaren gemiddeld evenveel neerslag als in de andere regio’s, dan nog laten dedroogteperiodes hun sporen na. Het Oostenrijks Nationaal Instituut voor Bosonderzoek komt tot de vaststelling dat als het bos aan watergebrek lijdt, het zijn beschermingsfunctie op vlak van klimaat maar beperkt kan uitoefenen. Lange droogteperiodes die door de klimaatverandering toenemen, verzwakken de bomen waardoor deze vatbaarder worden voor ongedierte. Ze leiden dan aan droogtestress.
De gevolgen zijn niet onmiddellijk zichtbaar want in specifieke droogtejaren vermindert de jaarlijkse toename van de stamgroeimaar in beperkte mate. Wat sluipend, maar wél meetbaar is, is de mate waarin het bos de koolstof bindt. Die uitwerking laat zich pas met enige vertraging meten. Schade door stress aan wortels en waterkanalen in de stam vraagt de nodige tijd om te herstellen. Door een goede mix van boomsoorten aan te planten kan deze schade beperkt of zelfs gecompenseerd worden.
De vergelijking van droogtejaren met jaren van gemiddelde neerslag toont aan wat de invloed van zich herhalende droogteperiodes op de groei is. Die wordt aangetoond door metingen van de stamomtrek met behulp van zeer gevoelige ‘boomomtreksensoren’, de zogenaamde dendrometers. Op deze wijze kan de omvang van de stam tot op een millimeter nauwkeurig worden bepaald. Bij droogte neemt de omvang van de stam af, de boom trekt zich letterlijk samen en zet weer uit als de vochthuishouding weer hersteld is. Meetresultaten uit de praktijk geven aan dat de bomen in het drogere jaar 2018 meer onder stress stonden dan in het iets vochtigere 2019. Over een onderzoekstijdspanne van 20 jaar verminderde bij een test in Oostenrijk de jaarlijkse stamtoename van een sparrenbos van 3.080 kg tot 2.760 kg per hectare. Dat komt overeen met een daling van circa 10%. Door de afname van de stamgroei kan de boom minder koolstof binden en draagt het bos dus minder bij aan de bescherming van het klimaat. In het praktijkgeval van hierboven waarbij er 10% minder stamgroei per hectare was, komt dat neer op 1,6 ton koolstof minder die kan gebonden worden. Daarbij komen nog verdere effecten van droogte en hitte die de klimaatbeschermende functie van het bos verminderen. Door hogere bodemtemperaturen in de droogtejaren bijvoorbeeld ademt de bodem veel meer door interne afbraakprocessen zoals ontbinding en humusvorming en komt er meer koolstof vrij.
Gemengde bossen kunnen de droogte-effecten goed compenseren omdat de indirecte gevolgen van droogtestress zoals een hogere gevoeligheid voor schadelijke insecten maar één boomsoort treffen en niet de ganse populatie. Daarom wordt er op veel plaatsen al rekening mee gehouden bij de aanplant, en kiest men voor verschillende soorten bomen onder elkaar in de plaats van monocultuur.
Het bos van en voor de toekomst zal een bonte kleuren- en soortenmengeling worden van verschillende boomsoorten die op die manier beter bestand gaan zijn tegen invloeden van de omgeving. De spar, een veelgeplante naaldboomsoort, zal in aantal verminderen. Omdat deze vlak wortelt, heeft hij minstens 600 tot 800 mm water per jaar nodig. Dennen en lorken hebben minder water nodig en verdragen de droogte beter. Op vlak van neerslag is ook de eik met minder tevreden. Deze groeit bij voorkeur op droge plaatsen en houdt het ook bij langere periodes zonder neerslag goed uit.