De geschiedenis van Garage Mioli begon in 1972, toen de broers Armand en Fernand Mioli begonnen met de verkoop en het onderhoud van DAF-vrachtwagens en Timberjack-bosbouwmachines. Timberjack werd in 2001 door John Deere overgenomen. Dit jaar viert Garage Mioli haar vijftigjarige bestaan: een goede gelegenheid voor een gesprek met Mario Mioli, de huidige manager van de bosbouwdivisie, over de bijzonderheden van een dergelijk dealerbedrijf.
Sinds 1980 zit het bedrijf langs de ‘Nationale 4’, tussen Marche- en-Famenne en Bastogne. Sinds 2004 behoort het tot de Willy Van Doorne Group, die verschillende dealerbedrijven voor vrachtwagens uitbaat in België. De import van bosbouwmaterieel is echter altijd een aparte divisie gebleven. Garage Mioli is de exclusieve invoerder van het merk John Deere voor België en Luxemburg. Geografisch kon het bedrijf niet centraler liggen: de meeste bosbouwbedrijven die dergelijke machines gebruiken, situeren zich ‘in de buurt’ van de concessie.
Mario Mioli gaat terug naar het begin van de bosbouwactiviteit in 1972: ‘Mijn vader en oom hadden gemerkt dat houthakkers en bosaannemers robuuste en betrouwbare machines nodig hadden om hun activiteiten uit te voeren. Naast de verkoop van vrachtwagens gingen de twee broers op zoek naar oplossingen en begonnen ze GMC-trucks van het leger om te bouwen tot bosbouwmachines, voordat ze in zee gingen met de Franse importeur van Timberjack. In een tweede fase werden ze de exclusieve importeur van het merk voor de Benelux en Noord- Frankrijk. In 2001 kocht John Deere Timberjack op en werd het netwerk herschikt. Momenteel verzorgen wij de verkoop en service voor België en Luxemburg. Daarnaast verkopen en onderhouden wij ook DAF-vrachtwagens, Fassi-kranen en Mareelcontainersystemen. We hebben enkele klanten in Vlaanderen, maar de meeste van onze klanten bevinden zich logischerwijs in de Ardennen. Na de overname van de concessie door de groep Willy Van Doorne werd Raymond Gilles algemeen directeur van de divisie vrachtwagen- en bosbouwmaterieel en ik ben verantwoordelijk voor deze bosbouwafdeling.’
Mario: ‘Onze klanten zijn vooral bosbouwers en zelfstandigen. Inmiddels hebben zagerijen al een paar jaar geen eigen bosbouwmaterieel meer. Daarnaast zien we enkele grotere structuren, die 10 of 15 machines tellen, stilaan groter worden. Het zal interessant zijn om te zien hoe de zaken blijven evolueren na de periode van de schorskever, die een serieuze boost betekende voor de activiteit van heel wat bosbouwaannemers. Onze klanten reizen meestal veel in Frankrijk en Duitsland en kunnen zich bij technische breuken en storingen goed uit de slag trekken. Ze zijn gewend om van de ene site naar de andere te gaan. Ze kunnen flexibel werken en anticiperen op onvoorziene gebeurtenissen op verschillende werven. We voeren aan de ene kant dus steeds meer reparaties telefonisch uit en aan de andere kant zetten we ook in op onderhoudscontracten om klantenbinding op te bouwen. Een belangrijk gegeven is dat deze bosbouwmachines intensief gebruikt worden. De meeste van onze klanten draaien 1.500 tot 2.000 uur per jaar met hun machine.’
De markt voor de verkoop van grote bosbouwmachines is vrij cyclisch. Mario vervolgt: ‘In onze sector zijn we minder gevoelig voor wisselende weersomstandigheden dan bijvoorbeeld in de tuin & park sector. We werken en plannen meer op de lange termijn. De afgelopen drie jaar zijn uitstekend geweest qua verkoop, ten gevolge van de zware schade veroorzaakt door de schorskever. We komen echter aan het einde van een cyclus en ik verwacht dat de komende maanden rustiger zullen zijn. Gelukkig werken we samen met een fabrikant die deze cyclische vraag begrijpt en ons daarom niet verplicht om jaarlijks een bepaald aantal bestellingen te plaatsen. Tegelijk is het in ieder geval noodzakelijk om de bossen te blijven onderhouden en daarom zal de vraag naar machines altijd op de een of andere manier aanwezig blijven.’
‘Op dit moment worden de John Deere-machines die we verdelen gedeeltelijk in Finland geproduceerd, terwijl het tweede deel van het assortiment afkomstig is uit de John Deere-fabrieken in Moline in de Verenigde Staten. Het John Deere-netwerk is in Europa vrij goed ontwikkeld en we werken in goede harmonie met onze Franse, Nederlandse en Duitse collega’s. Wij verkopen niet veel machines van hetzelfde type en dit vormt soms een probleem als het erom gaat de juiste voorraad wisselstukken aan te leggen. Wel kunnen we de voorraad onderdelen van onze collega’s raadplegen, waardoor we snel kunnen ingrijpen, of andersom: een collega helpen waar nodig. Dit goed uitgebouwde netwerk is ook een troef op het gebied van technische documentatie voor de machines die wij verdelen. Er worden regelmatig opleidingen georganiseerd, zowel online als op verplaatsing, waardoor onze technici goed op de hoogte blijven van de ontwikkelingen bij deze machines. Elektronica en de nieuwe generaties motoren gaan gepaard met soms drastische veranderingen op de machines.’ ‘We zien ook een evolutie in vernieuwingsgewoonten. Voorheen versleten de meeste klanten hun machines tot op de draad en het was niet ongewoon om machines tegen te komen met meer dan 20.000 werkuren op de teller. Dat is nu nog steeds het geval, al kiezen steeds meer klanten ervoor om hun machine na een bepaald aantal jaren of werkuren te vervangen. Daar moeten we bij overnames rekening mee houden omdat de afzetmogelijkheden voor dit soort machines vrij beperkt blijven.’
Net als veel andere sectoren kampt de bosbouwsector met een tekort aan chauffeurs voor velmachines en forwarders. Datzelfde geldt voor monteurs en technici. Mario: ‘In dit kader zou het interessant en wenselijk zijn om meer middelen beschikbaar te stellen om opleidingen op te zetten die nuttig zijn voor de hele sector. Dit geldt zowel voor onze huidige medewerkers als om jongeren te kunnen boeien om in onze sector aan de slag te gaan. In dit kader hebben we bijvoorbeeld zes John Deere-simulatoren ter beschikking gesteld van de Land- en bosbouwschool van Luxemburg, die een aangepaste opleiding op poten heeft gezet. We moeten dit soort initiatieven aanmoedigen om onze sector verder te laten evolueren.’